- werken
- {{werken}}{{/term}}1 [algemeen]travailler2 [functioneren] marcher3 [uitwerking hebben] agir♦voorbeelden:1 hij denkt alleen aan werken • il ne pense qu'au travailzich omhoog werken • se hisser à la force des poignetshard werken • travailler duraan iets werken • travailler à qc.aan zichzelf werken • chercher à se connaître (mieux)er wordt aan gewerkt • on s'en occupewerken naar een voorbeeld • travailler d'après un exemplevoor niets werken • travailler pour le roi de Prusse2 hoe werkt dat ding? • comment marche ce truc?zo werkt dat niet • ce n'est pas comme ça que ça fonctionnegoed werken • être au point3 de maatregel werkte nog lang na • les effets de cette mesure se sont fait longtemps ressentirdit geneesmiddel werkt snel • ce médicament agit rapidement¶ een ongewenst iemand eruit werken • éliminer un indésirableiets naar binnen werken • avaler qc.
Deens-Russisch woordenboek. 2015.